Dankstond voor gewas en arbeid – woensdag 4 november 2015 om 19.30
Categorie:Digipreek
Voorganger: Ds. Laseur (wijkpredikant)
Thema: Wat is de mens?
- Orgelspel
- Woord van welkom en mededelingen
- Zingen (staande): Nieuwe Liedboek nr. 8: 1, 2, 3
- Bemoediging en groet
- Zingen: Reinier Kleijer DV nr. 362: 1, 2, 3, 4 (melodie: Liedboek nr. 801)
- Gebed om Gods Geest
- Schriftlezing: Psalm 8 (HSV)
- Anita van der Molen-Holl zingt: Opwekking nr. 599
- Schriftlezing: Hebreeën 2: 5-9 (NBV)
- Zingen: Liedboek nr. 8: 4, 5, 6
- Prediking n.a.v. Psalm 8: 5 (HSV)
- Anita van der Molen-Holl zingt: Opwekking nr. 770
- Dienst der gebeden
- Inzameling der gaven
- Zingen (staande): Liedboek nr. 218: 2, 3, 5
- Wegzending en zegen (3x gezongen Amen)
- Orgelspel
Bijbelgedeelte voor zelfstudie
1 Corinthiërs 15: 26-28
Vragen voor zelfstudie
- De mens is bíjna goddelijk gemaakt (Ps.8:6). ‘Bijna’ is ‘nog niet helemaal’. Wat betekent het om ‘eeuwige tweede’ te zijn?
- God laat ons ‘heersen’ over de werken Zijner handen (vs.7). Als er aangaande bovengenoemde dingen een ‘meet’-moment komt van hogerhand: hoe hebt u ‘t er dan als gelovige vanaf gebracht?
- Is nu al te zien, dat alle dingen aan de voeten van Davids Zoon Christus zijn gelegd? Zo ja, waaraan dan? En in uw eigen leven?
Tekst: Psalm 8: 5 (HSV)
In de dankstond staan we stil bij de schepping als schilderij en de mens als rentmeester van God daarin. Wát is de mens? Op drie wijzen kijken we naar deze ene vraag. Hoe denkt David hierover in deze psalm? En wij zelf tegenwoordig? En tenslotte Davids Zoon Jezus Christus? Wát is de mens? Wie ben ik voor God?
De in laatste oorlogsdagen door een verdwaalde kogel gedode theoloog Jan Koopmans (1905-1945) bekeek deze psalm van David ergens als een ónmogelijk lied. Hij vraagt zich openlijk af: Over wélke mens heeft David ’t hier? Over de ideale mens van vóór zondeval òf over die van nà herschepping op de nieuwe aarde?
Het gaat over mesen als jij en ik in het hier en nu! Bíjna goddelijk noemt David ons. Maar dit bijvoeglijk naamwoord ‘bijna’ werkt als destijds ‘beetje’ in verband met ‘dom’ van Maxima. Destijds gezegd naar aanleiding van een uitspraak van manlief Willem Alexander over zijn Argentijnse schoonvader.
Maar op keper beschouwd is bijna goddelijk eigenlijk dus níet-goddelijk! Zoals een ‘beetje dom’ niet bestaat, maar gewoon dóm is. Ja, wát is de mens in zijn nietigheid tegenover de grootsheid van héél het al? Een stofje aan de weegschaal. Speldenknopje. Een verwaaid blad aan een boom in herfsttijd, nadat de oogst al is binnengehaald.
Maar hoe kijken wíj tegenwoordig naar die vraag: ‘Wat is de mens?’ Met eer en glorie gekróónd (vs.6)? Reden tot dankbaarheid toch? Soms ook niet, als de kroon pijn doet; omdat leven pijn doet. Klein worden we als mens in het aangezicht van de dood. In tijden van ernstige ziekte. Dan komt in alle heftigheid de gedachte op: ‘ik, arm hoopje mens!’
Soms ook hebben we de neiging om de kroon van God néér te leggen, omdat we die nauwelijks meer waard zijn. Smeltende ijskappen, brandende oerbossen waarvoor de president van Indonesië vorige week zelfs tussentijds van staatsbezoek terugkeerde en vluchtelingenstromen waaraan géén begin en einde meer te bekennen valt.
We leven hier alsof we twee aardbollen tot onze beschikking hebben. En we denken: nà ons de zondvloed. Maar de werkelijkheid is: ‘Wij zíjn de nieuwe zondvloed!’ Alles wat we nú beter doen, zei de man van de Groene Kerk, werkt pas over vijftig jaar ecologisch positief dóór. En zo zijner er nieuwe vragen ontstaan.
Zoals déze: ‘Heerst de mens over de aarde òf de aarde langzamerhand over de mens? Wat is de samenhang tussen onze zonden en het hedendaags zuchten van de schepping (Rom.8:22)? En zal de mens als Schepper-náást- God zich in de toekomst ontpoppen als een engel hebben of nog erger zijn dan een wild verscheurend dier?’
Wat is dan de sterveling, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U naar hem omziet? En zo komen we bij Davids Zoon Jezus Christus. Hoe kijkt Hij naar vraag: ‘Wat is de mens?’ In dit deel van een wereld waar voor zoveel te danken is en toch-steeds-meer-een-wereld-zónder-God is ‘t mens-zijn ergens in de lucht komen te hangen. Zijn we als een schilderij zonder lijst.
In dankstond is ’t een regelrechte dankzegging waard, dat Kunstenaar God (=Schepper) Zélf als Verlosser Zijn eigen schilderij binnen is gestapt. En wèl in de persoon van Zijn Zoon. Enerzijds volledig mens, die in Gethsémané kinderlijk bad: ‘Vader, niet mijn wil, maar de Uwe geschiede (Mt.26:39).’
Anderzijds niet bíjna-goddelijk, maar voluit Gód. Naar Wie wind en water luisteren en bij Wie zieken genezing vinden en zelfs niet langer meer aan de dood onderworpen zijn (Hb.2:9). Hij legde Zijn glans en glorie af, opdat ieder mens zelfs in het laatste uur aan God kan vragen om hem te gedenken (Lc.23:42).
En we mogen dankbaar zijn dat God Zijn eigen naam zoals Hij die aan Mozes bekend gemaakt heeft eer zal blijven aan doen. Hij zal de schepping en ons als Zijn schepselen niet laten varen, want wij zijn en blijven het werk van Zijn handen. Wát is de mens? Vanuit mezelf gezien dit jaar misschien niet zo veel zaaks.
Maar vanuit Zoon gezien is er reden tot blijvende dankzegging. Ben ik zelfs van eeuwigheidswaarde. Ja, hoe machtig is Zijn naam op héél de aard’ (vs.2,10). Dwars door alles heen mag altijd weer aan de dankbaarheid stem worden gegeven. Vanavond met het bijzondere lied, waarmee God Zijn eigen naam eer aan doet: Ik zal er zijn.
Amen.