Orde van Dienst
Voorganger: Ds Laseur (wijkpredikant)
Thema: Wat doen jullie nóu?!
- Orgelspel
- Woord van welkom, mededelingen, stil gebed
- (staande) Zingen: Liedboek 2013 nr. 95: 4, 5
- (staande) Bemoediging en groet
- Zingen: Liedboek 2013 nr. 654: 1, 2, 3
- Gebod van God: Efeziërs 4: 21b-30 (NBV)
- Zingen: Liedboek nr. 654: 4, 5, 6
- Gebed om Gods vergeving en Geest
- Schriftlezing: Numeri 13 : 25 – 14 : 10 (NBV)
- Zingen: Liedboek 2013 nr. 78: 18, 19, 20
- Zingen: Reinier Kleijer nevendienstlied, terwijl groep 1 t/m 5 en 6 t/m 8 naar de nevenruimte gaan (melodie: ‘Altijd is Kortjakje ziek’)
- Prediking n.a.v. Numeri 14: 4, 5, 6a (NBV)
En tegen elkaar zeiden ze: ‘Laten we een leider kiezen en teruggaan naar Egypte.’ Toen wierpen Mozes en Aäron zich ter aarde, ten overstaan van de voltallige gemeenschap van Israël. Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van degenen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren…
- Zingen: Liedboek 2013 nr. 650: 1, 2, 7
- Dienst der gebeden
- Inzameling der gaven
- (staande) Zingen: Liedboek 2013 nr. 807: 1, 5, 6
- (staande) Wegzending en zegen (3x gezongen Amen)
- Orgelspel
Samenvatting preek
Tekst: Numeri 14: 4, 5, 6a (NBV)
En tegen elkaar zeiden ze: ‘Laten we een leider kiezen en teruggaan naar Egypte.’ Toen wierpen Mozes en Aäron zich ter aarde, ten overstaan van de voltallige gemeenschap van Israël. Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van degenen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren…
En tegen elkaar zeiden ze: ‘Laten we een leider kiezen en teruggaan naar Egypte.’ Toen wierpen Mozes en Aäron zich ter aarde, ten overstaan van de voltallige gemeenschap van Israël. Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van degenen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren…
Israël begint onder aanvoering van Mozes en Aäron aan oriëntatie op leven-ná-de-leerschool-in-de-woestijn. Wat is ‘t allemaal snel gegaan. Twee jaar nà de uittocht uit Egypte stond het volk op de drempel van het Beloofde Land. Zo voelt ook menig jongere zich zodra hij/zij een diploma in de hand houdt.
Gedachten vormen zich. Wáár ga ik wonen? Is er wel plek voor mij? Hoe zal ik me daar voelen? Niets is zo belangrijk als de kans krijgen. Om je bestemming te vinden. Elkeen is op zoek naar het paradijs vóór zich. Maar soms kun je er niet snel genoeg bij komen. Zit er iets, een ander of jij jezelf in de weg.
Leren vrij te zijn tegen angst in is een vorm van topsport. In tijden van onzekerheid staat een mens meestal niet te dringen om ‘nieuw land’ te veroveren. Komt vaak iets over ons van wat het oude liedje zegt: ‘Och, was ik maar bij moeder thuisgebleven…’ Is dit in geestelijk opzicht dikwijls ergens niet nèt zo?
Calvijn zegt dat het geloof soms bewust de ogen sluit en de oren opent om óók de Here God met Zijn beloften op te
merken. De geschiedenis van de twaalf verspieders laat ergens hetzelfde zien. Na veertig dagen komen ze terug. Met goed en met slecht nieuws. Het goede nieuws is, dat het land (erets) goed is.
Dan zou je welhaast het schoolreis-liedje kunnen aanheffen: ‘We zijn er bijna, maar nog niet helemaal!’ Maar opeens
blijkt: ‘helemaal níet’! Wordt er door een meerderheid gesproken over grote steden, hoge muren en reuzen. Ze liegen niet. Maar hoe ga je met feiten om? Mét of zònder ogen van het geloof?
Piekeren, paniekaanvallen en slapeloze nachten zijn het gevolg (14:1). Bij het volk slaat het verdriet plots om in machteloze woede. Het is de eeuwige strijd tussen angst en verlangen. Zoiets heeft tijd nodig. Vergt geduld, niet in de laatste plaats met jezelf. Om te léren durven een stap te doen. Vóóruit! Mét God!
Tien geloven er níet in, twee wèl en de leiding? Niets is zo besmettelijk als scepsis. Het ongeloof, dat zegt: ‘Laat de toekomst nóóit afhangen van een ónzichtbare God!’ Er wordt géén referendum gehouden. Over blíjven of terug gaan. En tegen elkaar zeiden ze: ‘Laten we een leider kiezen en teruggaan naar Egypte.’
Op een gegeven moment kan en wil het volk niet meer luisteren. Is er in de wereld géén ruimte meer voor ‘het ándere geluid’. Behalve in de tent van God. Alwaar Mozes en Aäron een veilig heenkomen zoeken. Toen wierpen Mozes en Aäron zich ter aarde, ten overstaan van de voltallige gemeenschap van Israël.
Ze vallen niet voor het volk, maar voor Gód neer. Twee oude mannen liggen op de grond. Mozes is tweeëntachtig en Aäron nog drie jaar ouder. Liggen ze er bij álle mensen uit? Néé, Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van degenen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren…
Vóórdat ze ook maar iets zeggen, tonen ze eerst de kracht van het gebaar. Teken van verdriet en rouw, waarmee ze zeggen: Wat doen jullie nóu? Op de dag waarop God wéér klaar staat met manna, staat het volk met stenen in de hand. Wie ziet nog het goede, dat God gééft? Wáár is de dank uit de grond van ons hart?
Terwijl Hij hen eerst allen gered heeft uit de Rode Zee. Ook wíj zijn daarin gedoopt. Apart gezet. Geroepen om Zíjn weg te gaan. Zondags krijgt u manna, ook in deze tent der samenkomst. Niet enkel dan, maar elke dag van de week. Leeftocht op weg naar land waar het leven goed is. Dankzij de Meerdere Jozua.
Jezus Christus. Geloven is getuige zijn van Hem. Leven aan de angst voorbij dat het paradijs niet achter, maar juist nog vóór ons ligt. Amen.