Het boek Genesis is het machtige voorspel, de grootse inleiding tot het hele geschiedwerk dat ons de oudste geschiedenis van het volk Israël beschrijven wil:
Wat ging er vooraf aan de uittocht van een groot volk Israël dat door Mozes Egypte uitgeleid wordt om in Kanaän een eigen bestaan te gaan leiden. Wat is er voorafgegaan voor dat volk bestond.
Het is het verhaal van de schepping en de lotgevallen van de mensheid totdat God de eerste aartsvader Abraham afzondert en tot drager van Zijn openbaring verkiest. Daar zal het in het volgende deel over gaan.
Maar het is niet alleen een verhaal. Eigenlijk is het prediking over de wording der wereld, het wezen van de zonde en de gerechtigheid van God die zonde vergeeft..
En de genade van God die één mens uitkiest om voor heel de wereld het licht van Zijn openbaring te dragen.
Een preek over de trouw van een God die Zijn belofte geeft, én waarmaakt, langs onbekende en wonderlijke wegen. Over Zijn wijsheid en het grote geduld waarmee Hij Zijn volk leidt en vormt. Ook nu nog!
Het toont ons wat geloven is:
VOLKOMEN VERTROUWEN OP GODS BELOFTEN EN TROUW.
Genesis is het Griekse woord voor wording. De Joden noemen dit boek beresith = in den beginne. Zo begint Genesis 1:
In het begin, er was nog helemaal niets, begint God iets te maken, hemel en aarde. De aarde is nog leeg, vormeloos, duister. Chaos. En God laat Zijn levenswekkende Geest er over heen gaan, en houdt zo de substantie in stand voor de volgende actie:
En alleen maar door te spreken wordt het licht tot bestaan geroepen, het licht gescheiden van de duisternis. Het licht gaat aan heel de ordening die Hij tot stand gaat brengen vooraf.
Daarmee toont Hij, dat Hij een God van licht is. Duistere, donkere kanten kent Hij niet.
Jezus wordt later het Licht der wereld genoemd – en Jezus is Zijn Vader gelijk.
Zo spreekt de Here God verder, en op Zijn Woord volgt de daad van het scheppen: er verschijnt een hemelgewelf om het water in 2 delen te splitsen, op de aarde en in de atmosfeer. Op de aarde wordt water gescheiden van het land. Plantengroei, in allerlei variëteiten. De hemellichamen gaan licht geven, want zij moeten de tijden aangeven van de aardse dagen….Zon en maan zullen op aarde de scheiding tussen licht en duister maken.
En steeds overziet God Zijn scheppingswerk en constateert: ‘ Zo is het goed.’ Alles beantwoordt aan Zijn doel. Er komen vogels en vissen en alle andere dieren op het land worden op Gods Woord geschapen.
En dan staat er nog iets speciaals te gebeuren, want dit wordt speciaal ingeleid in vers 26:
“Laat ONS mensen maken…” De Here God laat hier zien dat Hij een meervoudigheid in Zich heeft. We hoorden al dat Zijn Geest over de toen nog vormeloze aarde zweefde, en nu weten we dat dat de Heilige Geest was, die vanaf het begin aanwezig was. Dat ook de Zoon nog deel uitmaakt van de Drie-eenheid in God, wordt hier nog niet gemeld, maar God is wel in overleg over wat Hij nu gaat scheppen:
Afzonderlijk van al de wezens waar Hij al zoveel plezier in had, wil Hij een mens scheppen naar Zijn beeld, die kan denken, voelen, willen. Waarin gerechtigheid en heiligheid aanwezig is….. Mensen, die op God lijken! Zoals een foto op de persoon op de foto lijkt. Anders, maar zeker herkenbaar. En zij kunnen dan alles beheren, leiding geven in liefde. Een mens met een geestelijke kant, die voor het leven met God is bestemd. In onderworpenheid aan God.
Dát zou het helemaal af maken! De mens als koning der schepping in een zondeloze wereld, met vrede alom.
1 Cor. 11:7 De man is het beeld en de heerlijkheid van God.
In Genesis 2 wordt het nog eens benadrukt: Zo is het gegaan! Precies zoals God het wilde. Zo werden hemel en aarde geschapen, en de wereld geordend tot een afgewerkt geheel; bestemd voor een ontwikkelingsgang: “ Wees vruchtbaar…..”
En God formeerde de mens van stof uit de aardbodem en gaf hem adem(haling). Door rechtstreekse inwerking van God heeft de mens zijn leven van God ontvangen. Hij is dus verwant aan de stoffelijke wereld, maar ook uit Goddelijke oorsprong. Een mens is beeld en gelijkenis Gods, met een stoffelijk en een geestelijk bestaan (lichaam en ziel).
Het Hebreeuwse woord ‘adam’ houdt verband met aardbodem.
En op de 7e dag is God gestopt met het scheppingswerk, en Hij heeft daarom de 7e dag voor ons mensen gezegend en geheiligd, d.w.z. voor ons tot zegen gegeven, afgezonderd van het alledaagse.
Het is niet zo, dat de Here God toen niets meer deed! Hij bestuurt en houdt in stand!
Joh. 5:17 Jezus zegt: “… Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.”
Nu horen we de geschiedenis van de geschapen wereld.
Het Perzische woord Paradijs duidt een lusthof aan, het heerlijkste dat een inwoner van Mesopotamië zich kon bedenken.
Wel, God bereidt zo’n lusthof in een vlakte buiten Palestina, een soort vruchtbare oase in een steppe.
En daar zet Hij de mens neer te midden van de weelderige plantengroei. Met in het geografisch en geestelijk centrum 2 bomen: die van het eeuwige leven, en die waardoor je goed en kwaad zult kennen. Rivieren stromen door de hof, het is echt prachtig. En daar mag de mens zijn.
Maar God vertelt er wel bij, (vs. 15-17) dat de mens wel ondergeschikt is aan zijn Schepper! Hij moet de hof bewerken, en ook bewaren, de tuin beveiligen tegen schadelijke machten van buiten. En: hij mag niet eten van de boom waardoor hij goed en kwaad zal kennen, want dat zal leiden tot de dood.
En nu lijkt het wel, of dat een soort wonderboom is, met speciale krachten. Of dat hij schadelijke vruchten heeft. Maar dat is het niet. En toch is het een boom der kennis van goed en kwaad.
Je krijgt er onderscheidingsvermogen van…. als je er niet van eet. Want door het verbod van God wordt kwaad tegenover goed tot bewustzijn gebracht.
Door het verbod van God wordt het eten van de boom tot kwaad bestempeld, en het niet-eten tot goed. Als de mens aan het goddelijke gebod gehoorzaamde, kreeg hij het welbewuste vermogen om het goede te onderscheiden van het kwade. Dit moet de mens leren:
WAT IN STRIJD IS MET GODS WIL, IS SCHADELIJK. Je zult prooi worden van de dood.
Steeds weer moet in het leven de keus gemaakt worden:
Onderwerping aan Gods wil, òf je losmaken van de levende God uit Wie alle leven is…..
De mens is alleen in de prachtige hof. Hij geeft alle dieren namen als God ze bij hem brengt. En God weet dat hij dan naar een gezellin zal gaan verlangen. De mens is anders dan alle dieren, en vindt geen gelijke. Daarom geeft God hem een vrouw, uit zijn rib geformeerd, en Adam noemt haar mannin. En ze zijn gelukkig met elkaar en met God. God heeft hen samengevoegd tot een nauwe onverbrekelijke eenheid.
Jezus haalt dit aan in Mattheüs 19: 5,6 Zo is Gods ordinantie.
Het is allemaal zo goed en vredig. Vóór de zondeval.
Maar dan duikt Gods tegenstander op, en ieder kent waarschijnlijk het verhaal van de boze die via de slang de vrouw verleidt door twijfel te zaaien in het hart van de vrouw over de billijkheid van het gebod van God. In haar hart geeft ze de slang gelijk, ach, waarom zou ze eigenlijk niet van die boom eten? En ze neemt de principiële beslissing te eten. En ze laat haar man ook eten. Ze kiezen, net als in deze tijd nog voortdurend gebeurt, voor nóg meer, nóg mooier….
En dan komt de ontnuchtering. Al de kennis die ze opdeden was: We zijn naakt! De tevredenheid is weg. ALLES is hiermee stukgemaakt, héél Gods prachtige scheppingswerk. Samen met de overtreding is het besef gekomen dat er een breuk is geslagen in de oorspronkelijke gaafheid. De mens is niet meer zoals hij behoorde te zijn. Het raakt het uiterlijk, we zijn naakt – daar moet een vijgenblad voor – maar ook het innerlijk! Ze kijken niet meer met vreugde naar de ontmoeting met God; ze zijn bang, beschaamd. En oneerlijk over wat er is gebeurd. En daar volgt straf op, dat komt er uit voort na een rechtvaardig oordeel:
Alle drie zijn schuldig:
De slang, die als persoon wordt aangesproken, wordt vervloekt onder al het gedierte. Kruipen zal hij en zand happen;
De vrouw was gelijke van de man, maar nu zal hij over haar gaan heersen;
De man moet hard gaan zwoegen en teleurstellingen ervaren,
en de dood doet zijn intrede. Niet direct, maar hij komt onherroepelijk.
Samen worden ze het Paradijs uitgestuurd, zodat ze niet ook nog konden eten van de boom van eeuwig leven…. want dat is de consequentie van de zondeval. Door het eten van de andere boom ben je onderworpen aan de dood en daarom uitgesloten van het eten van de boom die leven geeft!
De paradijsbomen zijn elkaars tegenhangers: het eten van de één sluit het eten van de andere uit.
HET IS ALTIJD KIEZEN: OF JE KIEST VOOR EEUWIG LEVEN, OF JE KIEST VOOR DE DOOD.
Gods mooie schepping vernield… Laat God ‘de mens’ nu alleen? Geeft Hij het zomaar prijs?
NEE. Hij is trouw, ook aan Zichzelf! God heeft een plan. Alles zál hersteld worden… Eens komt de (Goddelijke) redder! Omdat God het zo wil!
We lezen in vs. 15 de allereerste Adventsbelofte: Want wat zegt God nog meer? Er zal altijd strijd zijn tussen ‘het zaad van de slang’ [=de zonde, het kwaad] en ‘het zaad van de vrouw’ [=één persoon]. En dit zaad [het is het 1e evangeliewoord] zal de slang verslaan. Maar… de slang zal wel dat zaad lijden berokkenen.
Dit gaat over Hem, Jezus, Die lijdend de mensheid zal verlossen! Hoe wordt nog niet verteld. Maar de overwinnaar van de slang wordt hier als een goddelijk wezen gedacht. Dit is de allereerste Adventsbelofte!!
Vanuit de prachtige overvloedige natuur van de hof verkeerden de eerste mensen nu in een land van dorheid met distels en dorens. Vrede was onvrede geworden in de mens, het hand-in-hand wandelen werd onderlinge haat (Titus 3:3). Blijde mensen in een blijde wereld waren, zoals later in het Nieuwe Testament staat (Romeinen 8:22) zuchtende mensen in een zuchtende wereld geworden: als in barensnood. Maar:
Over de woestijn ruist Gods belofte: een ster van hoop gaat flonkeren: GOD ZAL REDDING GEVEN. Hij geeft een Verlosser die uit gevangenschap bevrijdt.
En de eerste mens, Adam, mag zijn vrouw Eva noemen = leven. Moeder van levenden. God maakt een nieuw begin. Hij zal uit haar schoot, die dood zou voortbrengen, óók het leven voortbrengen! Wat een liefde en trouw!!!
En dan staat er nog iets opmerkelijks in vers 21:
En God gaf hen kleding/dierenvellen… Hoe staat er niet bij. Maar voor die vellen moeten dieren zijn gedood, terwijl hiervóór mens en dier, en dieren onderling vredig met elkaar leefden (1:29) en niet gedood werden. Deze slachting is tegelijk het allereerste offer waarschijnlijk…. nodig voor verzoening met de Schepper.
En Adam en Eva krijgen kinderen: Kaïn als eerste. Eva is dankbaar en weet dat de Here hem gegeven heeft. Zou hij soms al de verlosser zijn?….. En dan komt de tweede: Abel.
En Kaïn werd landbouwer en Abel hoeder van geiten en schapen. En als de jongens groot zijn, en gehoord hebben van hun ouders over Gods belofte en wat ongehoorzaamheid teweegbrengt, moeten ze zelf gaan kiezen:
1. ga ik de weg van hoogmoed en opstand tegen God, of
2. ga ik in besef van zonde en schuld buigen aan Gods troon, strek ik mijn handen begerig uit naar heil , naar de beloofde Zaligmaker…
Die tweede keus is God ter eer en tot zegen van de wereld en hunzelf. Alleen dát verwachtingsleven naar de Verlosser, Jezus, kan hun redden: Adventsleven.
Maar de jongens kiezen verschillend… Kaïn wil niet buigen; hij is sterk en wil geen verlossing uit genade, maar zó hard werken tot hij zelf zijn eigengebrachte verlossing aan God kan tonen. Maar Abel leerde knielen voor God met verbroken hart en geeft tijdens het offeren zijn hart/ziel aan God. Hij was daarin rechtvaardig (Hebreeën 11:4). Bij het offeren deden de broers uiterlijk hetzelfde, maar de Here God ziet het verschil in de harten, hun innerlijk. En hier leren we, dat de Allerhoogste geen genoegen neemt met een uiterlijke vorm van eredienst, maar de overgave van het hart vraagt. Hij accepteert Abels offer, en slaat geen acht op die van Kaïn.
En het gaat zó botsen tussen de broers, dat Kaïn Abel vermoordt, terwijl God hem nog waarschuwde. Een afgrijselijke broedermoord. En God roept Kaïn dan ook ter verantwoording, maar deze doet alsof hij nergens van af weet. ‘Moet is soms op mijn broer passen?’ Geen enkel berouw. En daar volgt straf op. De aardbodem die het bloed van Abel te drinken kreeg, zal hem zijn voortbrengselen weigeren.
En Kaïn moet vluchten en verder als nomade. Hij gaat in het land Nod wonen, wat zwerven betekent.
In Kaïn’s nageslacht gaat het al snel verder bergafwaarts, al na een paar generaties zie je het diepe verval. Kaïn – Henoch – Irad – Mehujaël – Methusaël – Lamech, die zich 2 vrouwen nam.
Lamech voelt zich wel ellendig, en klaagt; hij weet dat God de Verlosser beloofd heeft, maar hij wenst geen heil van die kant. Hij wil zelf het geluk oproepen. Hij overtreedt, of vertreedt, Gods wet en loopt iedereen onder de voet die anders wil. Hij wil een leven van ongebondenheid en lust, vreugde en genot. En dat wil hij zijn zonen ook leren:
Jabal moet een tent maken tot beschutting van de natuur die God tegen hem gekeerd heeft;
Jubal moet die tent vullen met muziek, zodat zijn troosteloos hart vrolijkheid vindt;
Tubal-Kaïn moet koper en ijzer bewerken tot wapens, zodat ze zich kunnen verdedigen tegen aanvallen. Vooruit! Op naar het geluk! Geluk buiten God. Tegen God.
De zonen laten de cultuur een stap voorwaarts zetten. Maar het is een cultuur die los staat van elk besef van de mensenroeping om zijn God te dienen…..
Wat was er nu over van de mens, geschapen naar Gods beeld….?
Hoe moet het nu met Gods grote plan?
Terug naar Adam en Eva:
Er wordt weer een zoon geboren: Seth = in de plaats gesteld (?). Eva zegt: God heeft mij een andere zoon gegeven in de plaats van Abel. En Seth hield net als Abel van de Here God. En Seth kreeg een zoon: Enos.
En toen, staat er aan het eind, toen begon men de naam des Heren aan te roepen. Toen ving de openbare Godsverering aan. De publieke eredienst begon! Ook dit is een voortschrijden van de cultuur, maar heel anders dan bij de Kaïnieten… Gods plan gaat door….
Eva dacht al bij haar 1e zoon dat die misschien de verlosser zou zijn; ze keek er naar uit. Van Enos, haar kleinzoon, weten we ook dat hij daar naar uit zag: in zijn tent kwamen mensen samen om te bidden ‘in de Naam des Heren’ om het beloofde vrouwenzaad. En van Henoch, nog 4 generaties verder, weten we ook dat hij smachtte naar de Verlosser, als hij met God wandelde en Deze hem vertelde van Zijn gericht en de Verlosser die zou zorgen dat alles weer goed kwam op deze vreselijk verdorven aarde.
Want de groep mensen die de Verlosser verwachtten, werd hoe langer hoe kleiner… en de groep mensen die als Lamech uit Kaïns geslacht dachten, kregen steeds meer de overhand.
Dat past ook beter bij de hoogmoed van mensen, die niet zo makkelijk bukken voor Gods troon.
Henoch had een leven in geestelijke gemeenschap met God. Anders dan de anderen. Ook zijn sterven is anders: God nam hem weg, zodat hij de dood niet zag. (Hebr. 11:5)
Lamech uit Seth’s geslacht ziet het verval. En zijn ziel huilt van Adventsverlangen naar de Verlosser. En als hij een zoon krijgt denkt hij: “Déze gaat ons misschien troosten…” en hij noemt hem Noach = troost, rust.
Maar ook dat was een vergissing, (al maakt God wel met Noach weer een nieuw begin); maar het toont wel het verlangen dat hij had, het uitzien naar de Verlosser die het werk van de duivel zou verbreken. Over héél de wereld.
Zalig die wachten – zij leren geduld. Ook de Schepper is geduldig…
Het verval van de mensheid is zó groot geworden dat de Here God vaststelt: “Alle overleggingen van hun hart zijn te allen tijde boos (vs.5), ál wat leeft toont verdorven gedrag (vs.12)”. Zo kan het niet langer.
Alleen: te midden van al die goddelozen, leeft nog 1 man die met zijn huisgezin de dienst van God in ere heeft gehouden: Noach. Hij kende zijn plichten jegens God en mensen en kwam ze na. Noach wandelde met God, net als zijn overgrootvader Henoch. En hij vindt genade in Gods ogen.
Noach moet van God een ark gaan bouwen, een soort bark of kastschip. Hetzelfde woord dat gebruikt wordt als voor het biezen kistje waarin Mozes later te vondeling zal worden gelegd waardoor ook die overleeft in het water van de Nijl. En Noach gehoorzaamt. (Hebr. 11:7) en houdt zich nauwkeurig aan de beschrijving hoe hij dat moet doen, welk hout, welke maten, de inrichting….
Hij vertrouwt God. En als Deze de hemelsluizen opent en de fonteinen van de afgrond openbreekt en alles wegzinkt in de grote watervloed omdat God de mensheid verdelgt,… blijft een kleine Adventsgemeente in de Ark gespaard: Noach en zijn vrouw en zijn 3 zonen met hun vrouwen = 8 personen in totaal. 7 dagen voor het water kwam mochten zij de ark ingaan met van elk soort dieren 1 of 7 paar, want ook de dierenwereld wordt behoed voor totale vernietiging.
En God Zelf sluit de toegang tot Noach af. Niemand kan er meer bijkomen.
Vrees niet klein kuddeke, het is het welbehagen van uw Vader u het koninkrijk te geven. Maar blijf waken en bidden… de boze Lamechs-geest kan zomaar meevaren!
Jezus zegt (Matt. 24:37vv): “ En gelijk de dagen van Noach, alzo zal ook de toekomst van de Zoon des Mensen zijn”. Aan welke kant sta je dan? Aan die van de mensen die hopen op zelfverlossing? Of aan die van hen, die hun leven niet in eigen hand houden, maar het in Christus, de Verlosser, in Hem alleen zoeken???
Maar God laat Zijn belofte niet in de zondvloed ondergaan: Hij is trouw. En Hij wil verder met de mens in een liefdevolle en respectvolle relatie. De mens als beeld van Hemzelf…
Als het water opgedroogd is moet Noach met zijn gezin de ark verlaten, samen met al de dieren. Opdat zij wemelen op aarde, vruchtbaar zijn en talrijk worden op aarde (vs.17). Maar wat is alles anders geworden!
Het 1e wat Noach doet is een altaar bouwen om de Here God de verschuldigde dank te brengen voor de redding. Hij brengt een brandoffer als zinnebeeld van de algehele overgave aan God. En dat offer was God welgevallig. Het is gelijk een zoenaltaar. Dit is voortzetting van de Adventsverwachting. Want: wat nu, als ook vanuit de ark de zonde deze gelouterde wereld weer is binnengetreden? Dan kan er toch alleen maar steeds weer oordeel zijn… Noach móet wel denken aan de beloofde Verlosser. De bede van Jes. 64:1 Och, dat U de hemel zou openscheuren, dat U zou neerdalen…
De mensheid mag een nieuw begin maken. God zegende Noach en zijn zonen, en geeft hen de opdracht tot een groot volk te worden en te heersen over de natuur. Maar er is wel iets verandert. De mens heeft nu gevaar te duchten van dieren, en daarom geeft God hem bescherming door de dieren angst voor de mens te geven. En de mens mag dieren doden, niet alleen voor kleding en offers, maar ook om van te eten. De verhoudingen zijn ontwricht. Maar dood geen medemens! Ook dieren mogen dat niet. Want de mens is door God naar Zijn beeld gemaakt!
Het is opvallend hoe sterk het gezin van Noach in de zegen deelt: de zegen van ouders doet God op de kinderen overgaan… Maar ook de dieren delen in deze zegen, zoals ze ook gedeeld hadden in de vloek van de ondergaande wereld.
God doet uit vrije genade een belofte aan Noach: Nooit meer zal de wereld door zo’n watervloed worden uitgeroeid. En Hij stelt de regenboog als teken, als waarborg van deze belofte, voor altijd.
Maar hoe Noach ook ‘ prediker der gerechtigheid’ was, even later vinden we hem in zijn tent, schaamteloos bloot, door dronkenschap niet meer wetend wat hij deed. Hij had ontdekt dat je van druiven wijn kon maken, en was begonnen met een wijngaard. Wijn is niet slecht, maar teveel wel. Als zó de nieuwe stamvader is, wat voor nageslacht zal dát geven?…
En toch… de lijn van de heilsbelofte loopt dóór!
Toen Noach ontwaakte en begreep hoe zijn zoon Cham hem had gevonden en er vermaak in vond het zijn broers te vertellen, denkend dat die net zo van plat vermaak hielden, vervloekte Noach Cham. Zijn broers hadden echter een andere inslag en bedekten hun vader zonder zelf te kijken met een kleed. Noach dacht niet ernstig na over zijn eigen fout, maar vervloekte Cham. Ja, erger nog: hij vervloekte de onschuldige zóón van Cham, Kanaän! En zegent Sem en Jafeth. Het zijn profetische woorden:
Sem: Hij zal de voorvader worden van de beloofde Redder. Je merkt de bijzondere verhouding tussen Sem en zijn God op, ‘Gezegend is de Heere, de God van Sem’.
Jafeth: Hij zal tot een groot volk worden, maar moet in de tenten van Sem wonen en met Sem samen uitzien naar Hem Die hen samenbrengen zal.
Cham: Ja, die moet de vloek dragen in dienstbaarheid, zijn nageslacht.
Maar God laat dat óók zeggen uit liefde, want juist daardoor zal hij gaan verlangen naar de grote Bevrijder: Morenland zal zich haasten, de handen naar God uit te strekken.
Dit is de nieuwe taak van de mensheid. Maar wat komt er van terecht?
Vanaf de Ararat (=Armenië) waar de ark van Noach gestrand was, trokken zij oostwaarts en vestigden zich in Babylonië en geven daarmee hun nomadenleven op. Dat is een vruchtbare streek met kleigrond, en ze leerden er stenen bakken. Daar bouwen ze een grote stad mee. En ze denken: laten we een hele hoge toren bouwen, die van overal als baken te zien is. Dan kunnen we niet verdwalen en blijven we tenminste bijeen.
Maar, had God nu juist niet gezegd: je moet de aarde vullen, verspreid je!? Dat is anders dan:
“Laat ons VOOR ONS een stad bouwen.” Niet voor God, nee, God moest er uit. Niet Zijn koninkrijk, maar een stad voor mensen. Centrum voor de grootsheid van leven. “ Tot in de hemel” . Want van daaruit werd ook de zondvloed geleid. Dus dáár kon de mens zijn invloed laten gelden. Die troon in de hemel moest door mensen bezet.
“En laat ons een naam VOOR ONS maken”. God wilde Zich een naam maken in het grootse werk der verlossing. Nee, zegt de mens, Hij zal die eer niet krijgen, wij zullen de verlossing brengen.
En aan dat werk slaat ook het geslacht van Sem zijn handen….
Straks is er nog maar een enkele familie in zijn midden waarin nog kennis leeft van God de Schepper en dan nog met afgodendienst vermengd! De Adventsverwachting lijkt het opnieuw af te leggen tegen de zelfverlossing…
NEE! Daar zal de Here voor zorgen! Hij grijpt in:
1. Hij verbreekt de eenheid van taal; dan is er geen overleg meer mogelijk. De toren blijft onaf.
2. Uit Sem kiest Hij iemand, waarin Hij de Adventsverwachting vastlegt totdat de Verlosser zal zijn gekomen.
Zo zie je weer de hoogmoed van ons hart en eigengerechtigheid. Liever bouwen we ons doodmoe aan onze eigen toren, onze eigen naam, dan dat we de sterke toren ingaan die God ons biedt.
God verstrooide bij Babel vanwege het adventsdoel. Hij zal verlossen.
Maar de tegenstander van God wil iets anders.
Die leert mensen rusteloos te jagen om zelf op de troon te komen. God zal daar tegenin blijven gaan, tot op het allerlaatst, vlak voor de terugkomst van Jezus, om de mens dan rijp te maken voor het oordeel en het rijk van de Vredevorst.
Maar nu verstrooit Hij in Babel (=verwarring). Dat is gericht + ontferming. God volgt ons en heeft mededogen: dat zie je ook aan de volkerentafel. God wil niet dat de mens de ondergang tegemoet gaat, maar hem ervan bewaren.
Dat doet Hij ook in ons leven. Hij leidt ons van de verkeerde weg af. Soms lijkt het ons dwarsbomen, maar het is ontferming.
Door de verstrooiing maakt God ruimte voor het adventsvolk. Hij legt de belofte vast in 1 volk en zal het volk bij die belofte bewaren. Zo blijft er een weg om Zijn heilsplan te volvoeren voor alle volken, tot eer van Zijn naam.
God getroost Zich moeite ons te volgen. Hij weet waar Jafeth’s geslacht heengaat, en dat van Cham. En Hij werkt Peleg’s linie verder uit, want daaruit zal Abraham voortkomen, waarmee de geschiedenis voortgaat.
En die van Joktan, waaruit de overige Semieten het oosten zullen bevolken.
God roept steeds weer: WEND U NAAR MIJ EN WORDT BEHOUDEN.