We gaan vandaag grote sprongen maken en daarbij overbruggen we ruim 500 jaar. Dat is de tijd tussen Egypte en David. Na Genesis vorige week gaan we verder met het boek Exodus, de uittocht.
In het vorige deel is verteld hoe Jozef in Egypte terecht kwam, en door de hongersnood daar met zijn 11 broers en vader weer verenigd werd. Ze bleven in Gosen wonen.
Vader Jakob stierf er en deze hele generatie stierf uit, en het volk breidde zich uit en uit. Zoals God Abraham ook beloofd had (Gen.17:2). Zó talrijk werden ze, dat ze het hele land bevolkten, ook buiten Gosen (Ex.3:22, 12:22v,33).
Er was een nieuwe farao die Jozef niet gekend had. Waarschijnlijk Thutmosis I. En farao zei: “Die Israëlieten kunnen gevaar gaan opleveren voor ons. We moeten de groei van dat volk stoppen!” En toen begon Egypte Israël te onderdrukken. Dan zouden ze te moe zijn om oorlog te voeren of kinderen te krijgen …
Zware slavenarbeid helpt niet. Niets helpt. Dan geeft farao bevel aan de vroedvrouwen om elk jongetje dat bij het volk Israël geboren wordt, te doden. Maar de vroedvrouwen hadden de God van Israël leren kennen en weigeren, waarvoor God hen beloont.
Maar farao wil niet inzien dat het God is Die zijn plannen laat mislukken brengt en beveelt nu dat het volk [iedereen wordt dus ingeschakeld en is daarom mee verantwoordelijk!] alle jongetjes die geboren worden in de Nijl moet gooien.
Een man en een vrouw uit de stam van Levi, (In Ex. 6 staat het geslachtsregister) krijgen een zoon. Levi was de stam die door aartsvader Jakob vervloekt was, weten jullie vast nog van vorige week. Drie maand lang houden ze het kind verborgen, wachtend of God nog een oplossing geeft. Dan kan niet langer gewacht worden: moeder Jochebed legt haar baby in een rieten kistje in de Nijl tussen het riet.
De dochter van de farao, Hatsjepsut, vindt het kindje en heeft meelij. Ze begrijpt best dat het een Hebreeuws jongetje is, maar zij neemt hem tot haar eigen kind aan en noemt hem Mozes.
Maar God zorgt wel dat moeder Jochebed het kind nog jaren zoogt. Zo hecht Mozes in zijn jongste leven aan het volk van Israël….En de God van zijn ouders werd zijn God.
Intussen wacht een prachtige loopbaan voor Mozes. Voor hem zou de troon en heerschappij over Egypte zijn later. Hij kreeg goede opleiding. Weelde omringde hem, rijkdom en eer.
Maar God had een andere taak voor hem weggelegd. Hij zou de bevrijder worden van het verachte herdersvolk. Het lijkt wel dwaasheid als hij later moet kiezen, om zo’n loopbaan prijs te geven voor een verbintenis met een volk zonder toekomst, menselijk gezien.
Gelukkig mocht Mozes door het geloof anders kijken: (Hebr. 11:24)
1) Egypte: Dat had toekomst. Maar: voor déze wereld. Alle macht voor de mens, dus kon het nooit de toekomst zijn. Dat zou God niet kunnen gedogen.
2) Israël: Het volk van de toekomst. Omdat God het daartoe verkoren had. Hij zou het tot een groot en machtig volk maken. En uit dat volk zou de Koning der hele wereld voortkomen, die zou regeren in vrede en zachtmoedigheid.
Mozes zal later de juiste keuze maken. Want wat lezen we:
Door een gekrenkt rechtsgevoel slaat Mozes een Egyptenaar dood die een Hebreeër slaat. En dat komt uit, en Mozes moet vluchten. Hij komt zo in de woestijn van Midian terecht, blijft daar wonen en trouwt Zippora, de dochter van priester Jethro. Ze krijgen 2 zonen.
Tijdens het verblijf in Midiam leert Mozes hoe een nomadenvolk leeft en geregeerd wordt. Daar heeft hij ook tijd over veel dingen na te denken en is zijn persoonlijkheid gerijpt voor de grote taak die wacht. Drift is omgezet in geduldige zachtmoedigheid. (Num. 12:3)
God heeft hem 40 jaar gevormd….
Intussen is er een troonswisseling geweest in Egypte, maar de verdrukking is alleen maar toegenomen en de Israëlieten schreeuwen het uit naar God. God had toch belóófd hen na een verblijf in Egypte naar Kanaän te brengen?!
Maar God was al bezig voorbereidingen te treffen. Mozes zou Israël uit gaan leiden.
Terwijl Mozes de kudden hoedt, komt hij bij de Horeb, de berg Gods. Daar verschijnt God hem als een vuurvlam (de gloed van Zijn majesteit en heiligheid), midden in een braamstruik. Mozes keek ernaar en zag dat de struik niet verteerde.
GODS HEILIGHEID UIT GENADE VERTEERT ONS NIET, MAAR LOUTERT.
God roept hem vanuit de struik: “Mozes, kom niet dichterbij, en doe je schoenen uit (vuil kan Ik niet gebruiken) want dit is heilige grond.”
ALLEEN EEN INNERLIJK GEREINIGD MENS MAG HEM NADEREN EN ONTMOETEN. “Ik ben de God van uw vaderen…..” Ja, God had die ook geleid, en zo zou Hij Israël en Mozes ook niet verlaten! En nu beseft Mozes wat die brandende braamstruik betekent: Hier is de Vervuller van zijn verlangen! Nu is het mijn tijd, weet hij.
Wat was Mozes veranderd! Zijn verlangen is dieper, inniger, standvastiger. Hij heeft geleerd dat hij zelf het niet kan…En als die God zegt: “Ik weet van de pijn van mijn volk. Daarom ben Ik gekomen om te redden en jij, Mozes, krijgt van Mij de taak hen naar Kanaän te brengen”, dan zegt Mozes: “ Zend toch een ander…. Ik ben zo gering. Een herder uit Midian tegenover farao?”
Maar God heeft hem verkozen, en laat hem zien (Ex. 4) dat Hij het is die roept. “Ik ben immers met u,” zegt God.
Wie een zending van Godswege te volbrengen heeft, mag op God zien en groot denken van Zijn kracht, die in menselijke zwakheid wordt volbracht. (2 Cor. 12:9)
Maar vóór het werk aan kan vangen, moet er dringend iets gebeuren… want Mozes had zijn 2e zoon niet besneden tegen Gods bevel in (Gen.17:9-14). Hoe kon Mozes Israël oproepen tot de dienst aan God, als hij zelf zo iets belangrijks niet nakwam? Zippora besnijdt dan Eliëzer.
Nu kunnen Mozes, Aäron en de oudsten naar de heerser van Egypte gaan: “Zo zegt de Here: laat Mijn volk gaan…” Maar ze bereiken niets, en de Israëlieten worden zelfs nóg zwaarder verdrukt. Mozes is teleurgesteld, maar God brengt hem tot rust en vernieuwt het vertrouwen. Ze moeten opnieuw naar farao. In de Naam van God.
En steeds weer, na elke weigering, slaat de Here de Egyptenaren en laat hen wonderen zien. [Al de plagen staan uitgebreid beschreven in Exodus 7- 12]. Willen ze dan echt niet zien dat het God is, die met hen bezig is???
Tot uiteindelijk de 10e plaag wordt aangekondigd: alle eerstgeborenen zullen sterven, als farao het volk niet laat gaan.
Maar voor deze straf ten uitvoer wordt gebracht, stelt God eerst het Pascha in. Want God wil dat de herinnering aan de verlossing uit Egypte levendig zal blijven. Het moet een jaarlijks te vieren feest zijn Het is de nacht dat de Here door Egypte trekt, en alle eerstgeborenen doodt. Maar… de huizen waar de Israëlieten het bloed van hun lam aan de posten hebben gesmeerd, daar zal de Heer aan voorbijgaan….De plaag zal hen niet treffen.
HET PAASLAM HEEFT VERZOENENDE KRACHT. Later in Jeruzalem zal het bloed van de Paaslammeren in de tempel tegen het altaar gesprenkeld worden. En nog weer later stelt Jezus tijdens de pascha-viering het Heilig Avondmaal in; HIJ WERD ZELF HET PAASLAM en wij moeten dat offer blijven gedenken….
En na de 10e plaag: ja, dán laat farao hen gaan. [430 jaar woonden de Israëlieten in Egypte]. Met een enorm grote groep, waarbij anderen zich aansloten, gaan ze op pad. En Mozes neemt het gebeente van Jozef mee, want dat hadden ze beloofd. En God zelf gaat hen voor als een wolkkolom overdag, en als een vuurkolom in de nacht.. Haastig weg, snel Egypte uit.
God leidt hen naar de Schelfzee (= golf van Suez). Dat leek een doodlopende weg, maar God weet wat Hij doet. Farao kwam toch weer achter de Israëlieten aan, en God zal hem nu totaal uitschakelen. Laten weten dat Hij de Here is! Mozes moet met zijn staf het water splijten en een sterke wind houdt het water weg, zodat het volk er door kan. Als de Egyptenaren dat ook willen, vloeit het water weer terug en bedekt het leger van farao..
Nu durft het volk weer vertrouwen in de Here en in Mozes en ze heffen een loflied aan = Exodus 15
Maar al 3 dagen later is er een dieptepunt: er is geen water in de woestijn. Wat ze vinden is bitter. Ze spreken Mozes erop aan. Maar die weet dat hij afhankelijk is en bidt tot God. En God maakt het water drinkbaar door Mozes er een stok in te laten gooien. En opnieuw zegt God: “Houd je aan mijn geboden en inzettingen, dan zal Ik jullie heelmeester zijn!”
Maar het Godsvertrouwen zakt weer in als er nu geen eten meer is. “Mozes, heb je ons uitgeleid om ons hier te laten verhongeren?” Opnieuw moet het volk leren dat het God is die zorgt. En God gaat ze op de proef stellen; Hij stuurt manna uit de hemel. Maar: elke dag mogen ze alleen pakken wat ze nodig hebben, niet meer. Want ze moeten erop vertrouwen, dat het de volgende dag opnieuw komt….
Maar ze lijken even later Gods zorg weer zo gewoon te vinden, dat als er weer geen water is, ze onmiddellijk roepen: “Mozes, geef ons water.” Hij wordt er wanhopig van, straks stenigen ze hem nog! God heeft geduld en laat water uit de rots komen als Mozes er op slaat.
De Here God laat steeds zien: Ik ben er bij. Ik leid jullie. Vertrouw Mij!!!
Ze komen bij de Sinaï, Horeb. Hier was God Mozes voor ’t eerst verschenen. En nu ontvangt hij van God voor Israël nieuwe en rijke beloften. “U zult Mij mogen dienen als u Mijn woorden werkelijk in u opneemt en daarnaar doet. U zult Mij dan ten eigendom zijn.”
Israël moet waardig zijn zijn God te dienen… en dan volgt daar een geweldige Godsopenbaring: Eerst moet het volk zich heiligen. En het moet gewaarschuwd niet de berg op te gaan. Want God Zelf gaat Zich daar tonen. En iedereen zal Hem kunnen horen….
En dan krijgt Mozes ál de wetten en bepalingen, want God wil dat ze blijven leven! En het volk verklaart dit alles te aanvaarden. Dat is de verbondsluiting.
God belooft Mozes de 2 stenen tafelen God wil zelfs in Israël wonen en daarom moet een heiligdom opgericht worden: de tabernakel. Daar kan Israël telkens God ontmoeten. [Die tabernakel wordt tot in de puntjes beschreven.] En hij hoort hoe de offers moeten worden gebracht…
Als Mozes na 40 dagen op de berg, met de stenen tafelen de berg afkomt, blijkt het volk, met instemming van Aäron, een gouden beeld gemaakt te hebben om te aanbidden… Zonde tegen het 2e gebod.
En dan zien we hier, hoe groots Mozes zichzelf verloochent en pleit voor het volk. Na alles wat hij van hen heeft moeten verduren. Hij toont zich de voorafschaduwing van de grote Middelaar Christus, die op volmaakte wijze voor ons pleit. (Rom. 8:34 ; Hebr. 7:25 ; 1 Joh.2:1,2)
De stam Levi blijkt niet aan deze zonde meegedaan te hebben; En zij krijgen de opdracht de opstandelingen te doden.
Hiermee was de zonde nog niet kwijtgescholden. En Mozes pleit bij God: Vergeef hen toch, en laat mij anders de straf maar dragen…Dat kan de Here niet doen, Mozes is niet schuldig, maar Hij vergeeft het volk. En Mozes hoort weer de opdracht: “Leid Mijn volk naar het beloofde land, Kanaän.” Maar het is niet God zelf meer die meegaat, maar een engel.
Als het volk hoort dat God zo misnoegd is, krijgen ze berouw. De tent der samenkomst was nu buiten de legerplaats, vanwege de kloof die er ontstaan was tussen het volk en God. De Here sprak daar tot Mozes van aangezicht tot aangezicht. Daarna ging Mozes weer terug.
Als Mozes nogmaals pleit om verzoening, herstelt God de relatie met de Israëlieten en geeft nieuwe stenen tafelen met de geboden. Mozes hoort hoe ze in Kanaän moeten gaan leven: geen andere goden, geen verbond met de inwoners van dat land, houd je aan Mijn feesten en het sabbatsgebod. En dan kunnen eindelijk mensen aangesteld worden om de tabernakel te maken, en als die klaar is, vervult de heerlijkheid des Heren die in de vorm van een wolk. Als de wolk zich verheft, trek het volk verder. Rust de wolk op de tent, blijven ze staan.
Leviticus is het boek van de voorschriften voor de eredienst en de offerwetgeving. Hier legt God uit hoe Hij gediend wil worden en hoe de mens daardoor met Hem en met de naaste in gemeenschap kan leven. De eredienst is een dienst der heiliging en verzoening. Wie en wat hierbij dienst doet, moet worden gewijd.
Zo lezen we (Lev.8) dat Mozes Aäron en zijn zonen tot priester zalft. En zij aanvaarden hun ambt.
Numeri begint met nummers, cijfers. Het te vormen leger van de Israëlieten moet worden geteld: Alle stammen van Jacob samen = 603.550! De Levieten worden niet meegeteld, die doen dienst in de tabernakel, dat had God Mozes geboden.
In de woestijntijd lagen de 12 stammen in 4x 3 groepen naar elke windstreek om de tabernakel heen. Zo trokken ze verder met de tabernakel in hun midden.
Even later klaagt het volk weer over het eten van alleen maar manna. En God wordt toornig op het volk. En Mozes wordt toornig op God: “Waarom doet U mij dit aan? Heb ik soms dit volk gebaard? Waarom draag ik deze hele last? Waar moet ik dan vlees vandaan halen?”
Dan geeft God opdracht 70 man uit te kiezen, opzieners, dan zal God een deel van de last op hen leggen. [70 is: uit de totaliteit van het volk.] Maar de Here God zegt nog iets:
“Ik zal dat ondankbare volk vlees geven, en hoe! Zo veel dat ze het hun neus uitkomt!”
Mozes gelooft het niet, maar God stuurt zoveel kwakkels, dat gulzigaards er in stikken….
Na 2 jaar is Israël bij de zuidgrens van Kanaän aangekomen. 12 verspieders, uit elke stam 1, moeten het land gaan verspieden. Na 40 dagen brengen ze verslag uit. ”Het land vloeit over van melk en honing! [melk heette godendrank en honing godenspijs]. Geweldig! Maar…een sterke stad en groot, en Amalek woont er, en nog 4 volken en ze zijn erg sterk….” Niet verstandig te gaan. Alleen Kaleb uit de stam van Juda zegt: “God is er toch ook nog? Laten we rustig optrekken”, en probeert zo het bange volk te kalmeren. Maar het volk gaat opnieuw klagen bij Mozes en Aäron: “Waren we toch in Egypte gebleven!…” En we wilden iemand kiezen om hen terug te brengen!
Toen wierpen Mozes en Aäron zich op hun aangezicht voor God. En Jozua en Kaleb gingen in rouw en ze roepen het volk op: “Wees niet opstandig tegen de Here. Als Hij ons welgezind is, zal Hij ons in dit land brengen, het is er buitengewoon goed!”, maar het volk wil hen stenigen.
Weer pleit Mozes bij de Here die het volk wil wegvagen, en Mozes zegenen. En de Here schenkt vergeving. Alleen: niemand van boven de 20 jaar zal het land inkomen, alleen Kaleb en Jozua. Tot allen gestorven zijn zullen ze rond moeten zwerven. Het duurt nog 38 jaar.
ZONDER GELOOF KUN JE HET BELOOFDE LAND NIET IN.
Ook Mirjam, Mozes en Aäron zullen het beloofde land niet ingaan. Mirjam sterft in Kades, 3 jaar uit Egypte. (Numeri 20) Toen er weer geklaagd werd bij Mozes om watergebrek zei God: “Mozes, neem deze staf en roep allen samen. En spreek in tegenwoordigheid van hen tegen de rots, en Ik laat water uit de rots stromen.” Mozes nam zijn stok, maar zegt: “Hoor toch, zullen wij uit deze rots water tevoorschijn doen komen?” En hij slaat 2x op de rots en er kwam veel water.
Maar God zei: “Jullie hebben Mij niet vertrouwd, en Mij niet de eer gegeven. Daarom zullen ook jullie het beloofde land niet ingaan.”
Oh, dat probeert het volk wel, nu aan de oostkant. Edom woont daar, het volk dat afstamt van Jakobs broer Esau. Maar Edom weigert de Israëlieten door te laten. Dus zoeken zij een omweg.
Aäron sterft er en draagt zijn priesterkleding over aan zijn zoon Eleazar.
Na 40 jaar in de woestijn zijn ze nu bijna in het beloofde land. Er moet een nieuwe volkstelling plaatsvinden. Nu met het oog op de verdeling van het toekomstig bezit in Kanaän.
In het boek Deuteronomium kijkt Mozes terug op de tijd van Horeb af tot aan de Jordaan samen met het volk, en houdt hen nogmaals voor: “Blijf trouw! Alleen dán volgt er zegen, anders vloek.” En hij waarschuwt tegen het willen van een koning.(Deut.17:14-20). En alle regels moeten elke 7 jaar voorgelezen worden bij het Loofhuttenfeest aan het begin van het nieuwe jaar.
Omdat hijzelf het beloofde land niet mag intrekken en hij weet dat zijn sterven nabij is, stelt hij Jozua aan als opvolger. “Wees moedig en sterk…. (Deut.31:8), De Here gaat voorop….” Ja, God is koning (33:5)!
En Jozua was vol van de geest der wijsheid, nodig voor zijn ambt (34:9) Daarom luisterden de Israëlieten naar hem. Maar zo’n middelaar, overbrenger van Gods Woord, als Mozes, is er in Israël niet meer geweest (34:10).
Op de Nebo mag Mozes wel een blik werpen op het beloofde land: daar ligt het in alle schoonheid voor zijn oog. Daar zou God Zijn tempel bouwen. Zijn werelddoel volvoeren Eens… eens zal de aarde weer van zonde bevrijd zijn….! Wat een verwachting!
Zo, ja zo kan Mozes sterven, 120 jaar oud.
Jozua = de Here is redding. Mozes noemde hem zo, hij heette Hosea = hij heeft redding gebracht. Maar God bracht door hem redding aan Israël. Net zoals Jezus. Alleen is Jezus’ redding volkomen. De namen Jezus en Jozua zijn eigenlijk hetzelfde.
In dit boek zien we vooral, hoe God Zijn beloften volledig vervult en niets daarvan afdoet Maar ook dat aan deze trouw van God de trouw van mensen moet beantwoorden.
En voor alle duidelijkheid: De volken die in Kanaän verdreven werden, dat mocht niet omdat de Israëlieten meer waarde hadden voor God, maar omdat de zonden ‘vol’ waren voor God (Gen.15:16 en Deut.9:1-6). Ze hadden te veel gruwelijkheden begaan!
Jozua krijgt opdracht de Jordaan over te trekken naar Kanaän want: beloofd is beloofd. Maar er is alleen zegen te verwachten als je je aan de wet houdt! En Jozua bereidt het volk voor:
Eerst worden verspieders naar de dichtstbijzijnde stad gestuurd, Jericho. De verspieders komen bij Rachab terecht, die waarschijnlijk een soort herberg runde. Als er gevaar dreigt verbergt zij de vreemdelingen omdat zij hun God heeft leren kennen en ontzag heeft voor Hem. Zo komen de verspieders na 3 dagen weer veilig bij hun broeders en brengen verslag uit: “Iedereen is bang voor onze God; Hij heeft ons de stad gegeven! En Rachab hebben we beloofd te sparen met haar familie omdat ze ons geholpen heeft.” Dat gaf moed…
Ze trekken op. De priesters met de ark moeten voorop, het volk eerbiedig er achter met 1 km. Afstand. Want God gaat een wonder volbrengen om hen in het land te brengen. Hierdoor zal het volk zien dat God met hen is!
Opnieuw een doortocht door bruisend water: De priesters moeten met de ark in de Jordaan gaan staan, en dan blijft het water dat van boven komt als een dam staan – De bedding komt droog te liggen. De dam is 30 km. verderop, dus het volk ziet het niet, maar kan wel gewoon overtrekken terwijl de priesters wachten. En pas als ieder overgestoken is en er ook nog stenen tot herinnering in de bedding zijn geplaatst, trekt de ark verder en gaat het water weer stromen. Dit was enkele dagen voor het paasfeest.
En ze legerden zich in Gilgal, oostelijk van Jericho. Daar leggen ze de 12 grote stenen neer die ze uit de Jordaan meegebracht hebben als 2e herinneringsplaats. Want ouders moeten hun kinderen blijven vertellen over de uitredding van God. Tegelijk is het een waarschuwing voor volken rondom om ontzag te krijgen voor Gods majesteit. Voor de bange volken rondom hoefden ze niet uit te kijken, dus hadden ze even ruimte voor iets anders:
In de woestijntijd was de volle gemeenschap met God verbroken. Daarvoor was de besnijdenis het teken geweest dat ze verbonden waren met God en verzekerd van Zijn genade. De laatste 40 jaar had niemand dat teken ontvangen. En het Pascha is alleen voor besnedenen (Ex.12:48). Nu de woestijntijd voorbij is, wordt de gemeenschap met God volledig hersteld. Jozua besnijdt hen allemaal, en ze blijven in Gilgal tot ieder hersteld is en vieren het Pascha. En dan houdt ook het dagelijkse manna op: ze eten wat het land opbrengt!
Nu kunnen ze Jericho innemen. En Rachab en haar familie worden gespaard en zij werden in Israël opgenomen. En Rachab komt zelfs in het geslachtsregister van Jezus….!
Maar: alle goud, zilver, koper, ijzer moet als schat naar de Here, in Zijn heiligdom. Een soort eerstelinggave. Als dank omdat God hen de stad heeft gegeven.
Als ze de volgende stad, Ai, willen innemen, worden ze verslagen. Het volk verliest de moed, en Jozua is ontzet. Hoe kán dat nou? God zou hen toch Kanaän geven?
Dan vertelt God hem: “Israël heeft gezondigd. Het verbond hebben ze geschonden door ongehoorzaam te zijn. Dat kan niet straffeloos blijven Haal het kwaad weg!” Iemand uit de stam Juda blijkt toch goud en andere metalen uit Jericho voor zichzelf genomen te hebben, en daarmee God de eer onthouden en dat waar Hij recht op had…. De dader wordt gestenigd, het kwaad kan niet geduld worden.
Nu kunnen ze Ai innemen. Bewust van eigen verantwoordelijkheid. Nu mogen ze ook de buit houden en alle vee. God geeft hen Ai. En ieder ziet weer het belang van het houden van de geboden. Alleen dan mogen ze blijven wonen in het beloofde land. En Jozua bouwt er een altaar en leest de geboden en wetten – ze houden een eredienst!
Na een grote slag waarin God hen bijna heel Zuid-Kanaän in handen geeft, vraagt Jozua God om een WONDER. Want als ze nog even dóór kunnen vechten, zou de overwinning nóg groter kunnen zijn… Hij is er van overtuigd dat God hem verhoort. “Zon sta stil te Gibeon, sta stil bij Ajalon.” God verhoort. En de dag wordt 2x zo lang. Nooit meer werd zo iemands stem verhoord!
God strijd voor Israël, maar het wordt steeds zwaarder. Want het noorden heeft een grote legermacht met strijdwagens en paarden, Israël niet. En het noorden vormt een coalitie rondom het meer van Genesareth. Maar God zegt tegen Jozua: “Wees niet bevreesd, morgen zal Ik hen u overleveren.”
En beloofd is beloofd.
Jozua handelde steeds naar Gods geboden. En in 7 jaar vechten worden31 koningen overwonnen. (Joz.12)
Toch werd de kustvlakte nog niet beheerst, het land van de Filistijnen. Maar Jozua wordt te oud voor de strijd. Hij moet nu het land gaan verdelen, ook de stukken die nog moeten worden veroverd.
Juda krijgt zijn erfdeel. En Kaleb, de enige die met Jozua het beloofde land in mocht trekken, krijgt het deel dat hem was beloofd als verspieder, Hebron.
De tabernakel die steeds meegenomen was, blijft nu in Silo, centraal. Daar kan Israël met grote feesten samenkomen. Ook Jozua krijgt net als Kaleb zijn erfdeel. De stad die hij wilde: Timnath-Serah op het gebergte van Efraïm, waartoe hij behoorde (Num.13:8 1 Kron.7:27).
God kwam in alles Zijn beloften volkomen na. Dat heeft Jozua voor zijn dood het volk nog weer voor ogen gesteld. En hij laat tot 3x toe dat door het volk verzekeren: “Wij zullen trouw zijn.”
Jozua stierf, 110 jaar oud. Het volk bleef nog lang trouw, tot de tijd van de richteren. En het gebeente van Jozef, dat ze uit Egypte meegenomen hadden, werd bij Sichem begraven. In het stuk land dat Jakob (Gen. 33:19) gekocht had van Hemor, de vader van Sichem en dat het nageslacht van Jozef tot erfelijk bezit had gekregen.
Richteren is het boek dat vertelt van de geschiedenis van het volk Israël in de periode na de dood van Jozua en voor het optreden van de koningen. Ongeveer 3 eeuwen lang. Het volk werd bestuurd door richters. Het waren personen die God toen in tijden van nood en verdrukking verwekte om Israël te verlossen.
Steeds weer valt het volk van de Here af en gaat over tot de dienst der afgoden. God komt dan met zijn straf en zendt vijanden om het volk te verdrukken; wanneer dan het volk in zijn nood zich weer tot de Here bekeert en om redding smeekt, zendt God een richter uit erbarmen, die het volk verlost. Deze richters regeerden dus alleen wanneer zij in tijden van nood daartoe door God gestuurd werden en hun richterschap was ook niet erfelijk. Daarvan verschilden ze van koningen.
Gideon wil ik even noemen: hij kwam toen de Midianieten Israël onderdrukten.
Gideon, zoon van Joas, moet het volk bevrijden, maar vraagt 2x een teken van God en krijgt dat ook (Richt.6:17 en 36vv). Dan durft hij de strijd aan. [Gideon wordt ook Jerubbaäl genoemd = strijd met Baäl] Hij heeft een groot leger van 30.000 man, maar God zegt hem dat terug te brengen tot 300 man. Zo is duidelijk dat het de Here is die overwinning geeft. En God geeft hem de overwinning.
Maar het volk is al snel weer vergeten dat het Gods werk is, ze willen Gideon tot koning uitroepen. Hij weigert. God is koning, hij is ook maar een zondaar. Dat blijkt duidelijk als hij een efod maakt. Niet als priesterkleed, maar als heilig voorwerp, het orakel van Ofra. Zo bracht hij het volk af van de dienst van God en bedreef Israël overspel. Toch had het land 40 jaar rust.
En al snel lopen de Israëlieten weer afgoden achterna. En zo gaat het steeds door.
Tot aan het eind van de richterentijd Samuël wordt geboren.
De richterentijd gaat over op de vestiging van het koninschap onder Israël. Samuël is de laatste richter en heeft de eerste koning over Israël gezalfd en ingeleid bij het volk.
In de tijd dat Eli en zijn zonen Hofmi en Pinehas priester zijn in Silo, waar tussen Bethlehem en Sichem de ark des verbonds stond, wordt bij Hanna en Elkana [afstammelingen van Efraïm] een zoon geboren. Hanna heeft er lang op gewacht en God beloofd dat ze haar zoon aan God zou wijden. Zodra Samuel van de borst is (3-5 jaar) brengt ze hem zoals beloofd naar het huis des Heren in Silo om daar te blijven. “Eli, ik ben de vrouw die zo hartstochtelijk bad dat jij dacht dat ik dronken was. Ik bad om deze zoon en sta hem af aan de Here voor zolang hij leeft.”
En Hanna geeft Eli het kind en zingt een loflied… bijna als profetes. (net haar enige kind afgestaan!)
Samuël bleef onder toezicht van de priester Eli. Maar dienst zonen gaven een slecht voorbeeld. Zij hadden niets met de Here. En ze lapten de offerregels aan hun laars, zodat het volk niet meer kon offeren. Daartussen groeide Samuël op en diende de Here! Eli werd oud, maar hij pakte zijn zonen niet hard aan, zelfs niet toen ze sliepen met de vrouwen die werkten bij de ingang van de tent van samenkomst. Ze ontheiligden zo te tempel. Hij vroeg alleen: “Waarom doen jullie dat nou?”
Ze gingen gewoon door – en dan komt Gods oordeel. Een profeet moet het Eli vertellen: God had Aäron en de nakomelingen van de stam Levi toch uitverkoren om als priesters te dienen? Ook Eli heeft zich daaraan te houden. En daarom… Zal Eli’s geslacht uitgeroeid worden. De tempel van Silo verwoest (Jer.7:14). En als teken ervan zullen Hofni en Pinehas sterven op 1 dag.
In een strijd tussen Israël en de Filistijnen, rond 1050 voor Christus, wordt de ark buitgemaakt en Hofni en Pinehas met 30.000 Israëlieten vinden de dood. Als Eli dat hoort sterft hij ook na 40 jaar richter geweest te zijn (1 Sam. 4:18). Het meest schrok hij van het feit dat de ark van God is buitgemaakt…. Weg os de eer uit Israël.
Maar God is niet aan de ark gebonden – Hij blijft Zijn volk bewaren!!!
De Filistijnen zetten de ark in hun tempel, maar dat gaf zoveel ellende, dat ze de ark terugsturen naar Israël. En Gods volk gaat de Here aanroepen in alle nood, en dan ontfermt Hij Zich en geeft de verlossing. Samuel bleef al de tijd de Here trouw en leerde Gods stem goed kennen. Oud geworden stelt hij zijn zonen als richters aan. Zij verlichten wel zijn taak, maar zij wandelen niet in zijn voetsporen… daarop komt het volk in opstand. “We willen een koning!”
Samuel wil niet en legt het God voor. Maar God zegt: “Ze hebben Mij verworpen, zoals steeds. Vertel hen maar hoe een aardse koning is… Vertel ze dat het wel een theocratie moet blijven: Ik ben koning. En de aardse koning zal Mijn koningschap moeten erkennen en daarvoor buigen.”
Samuël vertelt het. Maar….. het volk wil toch een koning.
Dan gaat er nog een tijd overheen voordat we lezen dat Samuël Saul moet zalven als koning over het volk. Hij zal het volk verlossen uit de macht van de Filistijnen, omdat de Here hun hulpgeroep heeft gehoord. En zo gebeurt.
Samuel kan zich nu terugtrekken als richter. Maar hij vertelt eerst nog wel duidelijk: “Dien de Here. Het was verkeerd een koning te verlangen!”
Al snel laat koning Saul zien dat hij Godsvertrouwen mist en het zelf wel zal oplossen allemaal. Hij verslaat de Filistijnen, niet God. En daarom kan zijn koningschap niet bestendig blijven.
Steeds vaker laat Saul zien, dat hij Gods geboden niet opvolgt. Dan is de maat is vol en Samuel moet Saul zeggen dat zijn koningschap wordt afgenomen.
Maar God geeft Samuël meteen de opdracht een andere koning te gaan zalven Hij moet naar Bethlehem gaan . Daar woont Isaï, de kleinzoon van Ruth en Boaz. [Ruth 4:18] Want, zegt de Here, “onder zijn zonen heb Ik Mij een koning uitgezocht.” Het blijkt de jongste zoon te zijn, David. En Samuël zalft hem, te midden van zijn broers. Niemand anders weet het nog. Maar vanaf die dag vervult de Geest van God hem om hem te bekwamen tot zijn taak, waartoe hij geroepen wordt.
David is nog jong. Maar op een dag, als de Here zich al van Saul heeft teruggetrokken, en een boze geest hem angst aanjaagt, komt David om de koning tot rust te brengen, harp spelen in het paleis. Zo komen ze voor het eerst met elkaar in aanraking… de oude en de toekomstige koning.
En een poosje later laat David zien hoe hij de Here vertrouwt als hij de strijd aanbindt met Goliath, kampvechter van de Filistijnen. Het is zijn 1e daad in het openbaar na de zalving tot koning. David is dapper, maar handelt niet buiten God om. Hij toont een geschikte koning voor Israël te zijn wanneer God hem daartoe roept.
Maar ook David is niet de ideale koning, dat zal in het volgende deel wel blijken. Dát is de koning waar ook David naar uitziet: Jezus Christus. Adventsverlangen.
Door een hongersnood in Bethlehem trekken Eliëzer en Naomi met hun zonen naar Moab. Dat is best spannend, want Moabieten waren van de eredienst uitgesloten (Deut. 23:3); ze stamden af van Moab, de zoon die ontstond uit de verhouding van de oudste dochter van Lot met haar vader…. Eliëzer sterft in Moab en 8 jaar later ook de beide zonen, elk inmiddels getrouwd.
Naomi keert verbitterd terug naar Bethlehem. Maar Ruth, haar schoondochter, wil met haar mee; ze neemt de God van Israël aan in haar leven. En die God staat haar ook bij.
Als ze werk zoekt komt ze bij Boaz op het veld. En hij blijkt familie te zijn. En Boaz houdt ook van zijn God en kent de wetten. Hij kent de regel van het zwagerhuwelijk: als een vrouw kinderloos achterblijft, kan een zwager haar tot vrouw nemen en voor nageslacht zorgen. De geborene krijgt dan de naam van de overledene. Maar Naomi en Ruth zijn arm, dus kunnen ook geen grond onderhouden. Maar: Er is ook een losser-wet: als een familielid geen geld heeft, kan een ander familielid dat land voor hem kopen, zodat hij toch een erfdeel behoudt.
Boaz is bereid beiden in te lossen: Hij trouwt Ruth en koopt het land. Hij is de ware losser; en verlosser tevens. Een voorloper van Jezus doet. En als er een zoon wordt geboren noemen ze hem Obed = dienstknecht. Ja, dat zal de grote Verlosser ook zijn!
En dan spreken de mensen om Naomi profetische woorden: “Jij hebt nu pas echt een losser, Naomi, beter dan je durfde denken. Zijn naam worde vermaard in Israël,”
Hoe waar zal dat blijken. Obed is de vader van David.